Zomaar een dinsdagmiddag, het is mooi weer. Te mooi om thuis binnen te blijven zitten. Tijd voor een wandelingetje door ons mooie Kampen, wie weet wie ik nog tegenkom. Onderweg maak ik wat foto’s, begroet Gerrie die naar haar werk gaat (u weet wel ‘t Kroegje), en beland op een van de vele bankjes in het Stadspark. Maar het zou ook zonde zijn om daar de hele dag te blijven zitten. Ik besluit om bij Gerrie langs te gaan voor een kop thee, voordat ik weer huiswaarts keer. Op het terras begroet ik wat bekenden en na een kleine stoelendans zit Gerry Bastiaans naast mij.
Ja, van het bestaan van het Muziekarchief Kampen is Gerry op de hoogte. Maar het is toch echt niet nodig om over hem te gaan schrijven. “Zo’n goeie gitarist ben ik helemaal niet”. Toch begint hij enthousiast te vertellen, vooral over zijn geboorteland Indonesië. Of voormalig Nederlands-Indië, zoals hij het zelf correct formuleert. Hij haalt herinneringen op over het eiland Java met plaatsen als Jogjakarta en Bandung. Hij komt er nog steeds graag terug. Zijn familie is een mengeling van Nederlandse en Indonesische komaf. De opa van moeders kant was van familie Annink uit Hengelo, de opa van vaders kant van Indonesische afkomst. “En dat zoekt elkaar dan toch blijkbaar weer allemaal op.”
Terwijl Gerry een shaggy draait vertelt hij over zijn kindertijd. “Ik rookte al op mijn achtste, ook al keurden mijn ouders dat sterk af. Toen mijn moeder mij een keer betrapte moest ik dat ‘s avonds aan mijn vader opbiechten, die zou er wel raad mee weten. Maar die reageerde nuchter met “Je weet toch dat we dat niet goed vinden, Gerry” en daarmee was het klaar. Mijn vader had altijd wat kleingeld in zijn jaszak, waar ik dankbaar gebruik van maakte om tabak van te kunnen kopen. Mijn vader moet dat geweten hebben, maar er zat toch altijd weer een dubbeltje of een kwartje in.
Ja, mijn vader was een bijzondere man. Toen de Japanners in 1942 Indonesië binnenvielen, werd mijn vader direct opgepakt. Ik moet toen een jaar of drie geweest zijn en heb dus weinig herinneringen aan die oorlog. Maar het beeld van mijn vader die weer thuiskwam nadat de Japanners klaar met hem waren, staat me nog heel duidelijk voor ogen. Mijn vader relativeerde de gebeurtenis met “Ze weten ook niet wat ze doen, ze veronderstellen voor de goede zaak te werken”, bijzonder. Mijn vader speelde trouwens mandoline, en best wel goed. Gek genoeg heeft hij door nooit mee opgetreden in een orkest of een band.”
Er lopen wat bekenden van Gerry voorbij het terras, die hij allemaal begroet. Een enkeling neemt plaats en Gerry doet nog een rondje in. Hij gaat verder over de komst van het gezin Bastiaans naar Nederland in 1953. “Toen we aankwamen in Nederland, werden we eerst opgevangen in het plaatsje Holten. Vandaaruit werden de verschillende families over Nederland verdeeld. Voor ons was er een plekje in Kampen gevonden. Toen ik voor het eerst de brug overfietste en Kampen zag liggen aan de IJssel, dacht ik bij mezelf: hier ga ik dus de rest van mijn leven doorbrengen, hier is mijn toekomst.” Maar het was destijds niet zo dat alle Kampenaren zaten te wachten op mensen van buitenaf. Gerry had daarom heel slim zichzelf snel het Kamper dialect aangeleerd, wat hem hielp om met de Kampenaren te integreren. “Het heeft me later wel veel moeite gekost om dat weer af te leren, haha.”
Eenmaal aangekomen in Kampen ging de jonge Gerry op onderzoek uit. Op de Nieuwe Markt was een evenement in de Muziektent aangekondigd, waar hij verwachtingsvol naar toe ging. Het hele plein stond bomvol met mensen, dat beloofde wat. Maar de Kampenaren hielden van hele andere muziek dan Gerry, “Het waren allemaal van die Hollandse meezingers, hoempapa, teleurstellend. Ik hield van heel andere muziek, ik kende vooral Amerikaanse muziek, die in mijn geboorteland veel te horen was.”
Op zijn 13e begon Gerry zichzelf gitaar te leren spelen. Hij had een afbeelding van gitarist Eddy Christiani gevonden en bestudeerde deze uitvoerig: hoe hoeft die man zijn vingers op de snaren staan, hoe zou die hele gitaar er uit zien als je het plaatje denkbeeldig doortrekt? Zo wist Gerry zichzelf een eigen gitaartechniek aan te leren en op een gegeven moment was hij zover dat hij zelfs een heuse Fender had gekocht. “Ik was zo trots en blij, ik was de hele dag bezig met die gitaar. Die ging zelfs ‘s avonds mee naar bed.” Hij klemt zijn armen in de lucht om uit te beelden hoe dat er uitzag. Maar met muziek kon de kost niet verdiend worden. “Ik heb van alles gedaan, ik heb gewerkt in de scheepvaart, in Rotterdam, bij Shell, alles was leuk maar ik was altijd op zoek naar iets anders. Ook in Kampen heb ik in allerlei fabrieken gewerkt, als lasser, als bankwerker. Ook was ik nog een tijdje docent in Zutphen, heb de scheepvaartopleiding gevolgd in Zwolle, en was een tijdje zelfs officier op de grote vaart.”
Met zijn zelf aangeleerde gitaartechniek speelde Gerry jarenlang in de bekende en succesvolle Kamper bands The Gamblers, The Sturgeons en Mata Hari. Maar op een gegeven moment werd het toch wel lastig om de wat moeilijkere nummers te spelen. “Omdat ik dus nooit les had gehad, kon voor mij een muziekmaat net zo goed uit drie tellen bestaan, in plaats van vier. Maar als je omgaat met muzikanten als Henk Meutgeert en Berry Selles, dan krijg je wel wat mee hoor.” Met de bigband van Henk Meutgeert stond Gerry bijvoorbeeld in 1975 samen met virtuoos Toots Thielemans op het podium van de Stadsgehoorzaal. “Pas toen ik jaren later was gestopt met optreden, ben ik me meer in de techniek van muziek gaan verdiepen en leerde bijvoorbeeld de 9-, 11- en 13-akkoorden. Maar helaas laten m’n vingers het nu niet meer toe om pijnloos gitaar te spelen.”
Nu 71 jaar later, woont Gerry Bastiaans nog steeds in Kampen en kan zich dus met recht een echte Kampenaar noemen. Hij wordt nog vaak gevraagd door de jongere generatie om bij een gelegenheid de gitaar op te pakken en mee te spelen. “Dan zeg ik: weet je wel hoe oud ik ben? Ik heb een mooi leven gehad, ik heb veel mooie dingen gedaan, en alles gedaan wat ik wilde. Inclusief alles wat God verboden heeft”, voegt hij er nog eerlijk aan toe.
Geweldig mooi stuk over onze bewoner Gerry Bastiaans. Ik vertelde hem dat ik zo’n interessant stuk had gelezen over hem en zijn levensverhaal. Hij vertelde dat hij het nog niet gezien of gelezen had. Ik ben 85 en ach weet je ik kom nooit online of hoe noemen jullie dat. Misschien een tip om voor geïnterviewde personen zonder smartphone oid…dat er na een interview nog een geprinte versie meegegeven kan worden? Deze van Gerry is uitgeprint (in meervoud😃 want er woont ook een broer bij ons…Complimenten van Gerry aan de interviewer👍🏻